Japanse knotszakpijp

Hoewel de naam Japanse knotszakpijp (Styele clava) bijna lachwekkend kan overkomen is één ding zeker: hij bestaat echt. Zakpijpen (Ascidiacea) zijn een klasse van in zee levende primitieve dieren. Vanwege hun vorm zijn ze genoemd naar een oude naam voor de doedelzak. Er bestaan zakpijpen die kolonies vormen. Gewoonlijk hebben zakpijpen een bruine mantel, die eigenlijk een taaie leerachtige huls is en die uit cellulose bestaat. In die mantel zit aan de bovenzijde een in- en uitstroomopening en een zogenaamde kieuwkorf om plankton uit het zeewater te filteren. Aan de onderkant heeft het beest een steeltje waarmee het zich aan een vaste ondergrond vast zal hechten. Ze houden dus van basalt, steen, schelpen, scheepswanden, pontons, palen en in zee hangende trossen.

De Japanse knotspijp heeft een hoogte van gemiddeld 12 centimeter en kan een breedte bereiken van een viertal centimeters. Knotspijpen kunnen solitair leven, maar worden gewoonlijk in steeds grotere groepen aangetroffen.
Oorspronkelijk was de Japanse knotspijp meer dan tevreden in zijn leefgebied dat de kustgebieden van Japan, Korea, China en de oostkust van Rusland omvatte. Maar ook deze soort heeft een onbedoelde wereldreis gemaakt als gevolg van menselijk ingrijpen. De soort is voor het eerst in 1954 in Europese wateren waargenomen en wel in de haven van het Engelse Plymouth. Dat suggereert dat zwemmende larven van de Japanse knotspijp in ballastwater van oceaanstomers of aan scheepswanden gehecht zijn meegevoerd. Laten we hopen dat de anti-fouling van nu beter van kwaliteit is als toendertijd.

En ja, nu is hij al een tijdje in Nederland. Sinds 1974 is hij in de Waddenzee aangetroffen en dat betekent gewoonlijk geen goed nieuws voor de inheemse soorten. Onder de juiste (of eigenlijk onjuiste) omstandigheden kan een populatie Japanse zakpijpen exploderen en kunnen ze een populatiedichtheid bereiken van wel 1000 exemplaren per vierkante meter. Ze kunnen dan het voedsel van alle andere planten en dieren wegvangen. Deze zakpijpensoort is ook nog eens veelzijdiger dan zijn soortgenoten: hij verdraagt beter wisselingen in zoutgehalte, troebeler water en grotere temperatuursschommelingen.

In Korea wordt hij gegeten in een soep met de naam mideodeok. Het lederachtige beest wordt eerst met een houten hamer aan pulp geslagen. Vervolgens worden stukjes van één centimeter breed in de soep gedaan. Mocht u geen trek hebben in een smerig lijkend weekdier dan heeft u gelijk want bij het hameren schijnen deeltjes van de mantel, die in de lucht terecht komen, nogal allergisch te zijn en een astma-aanval uit te kunnen lokken. Bij ons zie ik hem niet op het menu staan.

No comments:

Post a Comment